Met reuzenstappen door 8 eeuwen geschiedenis van de Wesseler
Historisch gezien ligt De Wesseler in een gebied, dat in de 12e eeuw toebehoorde aan de Heren van Diepenheim, toentertijd een zelfstandige Heerlijkheid. In 1188 is er een lijst opgemaakt van de goederen die daarin lagen. Deze lijst, Das Güterverzeichniss Graf Heinrichs von Dale, wordt, in een afschrift van ca. 1280, bewaard op het Rijksarchief in Utrecht en is gepubliceerd in de Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, door Philippi en Bannier. In 1331 heeft bisschop Jan van Arkel dit bezit gekocht van Willem van Boxtel, de echtgenoot van Gravin Kunegonde van Dale, de laatste telg van dat geslacht. De borgmannen van het Kasteel van Diepenheim werden hiermede leenmannen van de Bisschop van Utrecht. Deze bestemde de inkomsten uit deze goederen, waaronder ook tguet te Wiesseling, tot loon voor zijn borgmannen. In 1384 werd Henric Scheele hiermee beleend en in 1385 Ermgart van Hoeppingen, de vrouw van Bertolt Schulting. Voor haar als vrouw werd een uitzondering gemaakt, omdat haar vader Wolter van Hoeppingen uit de buurt van Horstmar er eerder mee beleend was geweest en het geslacht met Ermgart zou uitsterven.
Hoofdgeld
In het Manuaal van den Rentmeester van Twente voor den Bisschop van Utrecht over 1385, uitgegeven door S. Muller Fz., in de Werken van het Historisch Genootschap, worden de opbrengsten in geld en natura vermeld van de 26 bisschoppelijke erven in Twente en, als zo vele andere erven, lag het erve Wesselingh (Wesseler) in de boerschap Twekkelo woeste, zodat er niets te innen viel. Tot een beter beheer van de boerenerven werd een hoofdhof aangewezen, als de plaats waar de beheerder zetelde. Minstens eenmaal per jaar togen de horigen met wijff en kinder ter hofvaert of dagvaert, waar voorlezing werd gedaan van hun verplichtingen jegens de hoofdhof. Men betaalde dan tevens het hoofdgeld of hoofdtins. Ook de bewoners van het erve Wesselingh gingen daarvoor naar het Hof te Espelo. Volgens de schattingregisters der volgende eeuw bracht het rechtsgebied van Enschede buiten de stad 11,4% van de omslagen op.
Adellijk bezit
Het Wesselinck vinden we successievelijk onder beheer bij Evert van Langen (1457), diens neef Evert van Langen (1489 – 1518) en Johan van Langen (1527), die eigenaren waren van de Oosterhof bij Rijssen. Nu lag het erve Wesseler wel wat ver van Rijssen af voor een goed beheer en daarom gaven de Van Langens het erve in leen aan de familie Van Barmentloe. Bia van Barmentloe was de eigenares blijkens de Verpondingsregisters van 1602. Zij was de weduwe van Berent Moerbeke van Noord-Deurningen. Haar zuster Cunera was gehuwd geweest met Bernd van Bevervoirde van de Olde Mole en een andere zuster met Herman van Weleveld van de Hachmole. Bia’s moeder was een Van Warmelo. Ze behoorden tot de toenmalige lagere adel van deze streek. Vanwege de hoge lasten was Bia van Barmentloe al in 1620 in een proces gewikkeld met Johan Rammelman en Isaac van Uterwijk. Ook andere families maakten aanspraak op het bezit, zoals Sophya van Hoevell, gehuwd met Jacob Simonsz van der Wijle, omdat het eens had toebehoord aan haar vader Johan van Hoevell. Het waren vaak vrijwel onoplosbare erfeniskwesties.
In burger handen
In 1665 komen de drie erven Wesselinck, Oosterveld en Geessink in handen van de toen bekende geldschieter Joan Wientjes, die gehuwd was met Anna Visbecke uit Oldenzaal. Op 22 januari 1665 werd voor deze drie erven een fidei commis ingesteld. Dat betekende, dat wanneer één der erfgenamen één der drie erven zou willen verkopen, deze verplicht was eerst aan de mede-erfgenamen of hun opvolgers aan te bieden. De kinderen Wientjes bleven niet in Oldenzaal wonen. Zoon Laurens, met echtgenote Cathrina Jansinck en dochter Sibilla, gehuwd met de koopman Hendrich Coordes, trokken naar Lingen, dat toen erg nauwe banden had met de Republiek, als privé-eigendom van de stadhouder-koning Willem III.
Familie Wesselinck
Op 2 februari 1681 trouwt een Herman Wesselinck, zoon van Jan Wesselijnck, met Hermken Geessinck, dochter van Berent Geessijnck. Daarbij is afgesproken en bedongen dat de bruidegom en zijn stiefmoeder gezamenlijk zullen zaaien, ploegen en bouwen tot de Enschedese kermis van 1682. De bruidegom is dan toegestaan voor één jaar van het gehele erve het vierde part van het gewas af te trekken. Tevens wordt de stiefmoeder ontlast van een vroegere schuld van honderd daalder. Op 17 september 1700 werd het fidei commis voor het erve Wesselinck opgeheven en werd het aan Herman Wesselinck verkocht. De acte werd getekend door Laurens Wientjes senior, Theodorus Wijntjes, Henricus Wijntjes, Margreta Wijnckes, Hermannus ten Ham en Arnoldus Laers. Op 8 januari 1708 gaf Ida van Ittersum, vrouwe van de Oosterhof, als leenvrouwe, toestemming voor de verkoop. Ida van Ittersum had echter wel financiële problemen, want voor de koopsom was betaald, werd hierop beslag gelegd door Wilhelm Gevordinck, procureur alhier, ten gunste van de koopman Hendrich Coordes te Lingen en door deze is de halve koopsom, zijnde 550 gulden, geïnd.
Halenberger maat
Herman Wesselinck was nu eigenaar van de Wesseler en kon er mee beleend worden, hetgeen ook is geschied. Uit de beleningsacte van 1741 blijkt, dat de Wesselincks ook in het bezit gekomen waren van nog een ander leengoed van de Oosterhof, dat al in 1385 als zodanig genoemd wordt, nl. een vijfde deel van de Halenberger maat, gelegen aan de Broekheurnerweg. Ze kochten dit stuk in 1692 voor 95 Carolusgulden van Gerrit Laufrens Lasonder, gehuwd met Grietken ten Thije en het werd belend (= begrensd) door Berent Keilewers mate en Gerlich Boesewinckels mate, verder Detemar Bijvanks en Berent Daggens mate, allemaal namen die daar nog steeds voorkomen! Het heette toen: die Hollenborch. In het Lutter markenboek komt het voor onder de naam van Harleborch. Wanneer de Hollenborch in vijf delen is gedeeld, is niet bekend, maar in 1627 was dit reeds het geval. Het verkochte vijfde deel had toebehoord aan Garriet Cost, die gehuwd was met Trijntje Smedes en die er in 1658 een hypotheek op nam.
Het aangrenzende deel belendend Dietmer in den Bijfanx en verder rondomme in het veld der Usseler marke gelegen, was van Berent Keilewer, dat door diens grootvader, eveneens een Berent Keilewer, in 1627 was gekocht van Hans Cantzeler. Een latere Berent Keilewer transporteerde in 1708 de Hollenberg met nog twee kampjes aan Berent Engbers in de Ypkemölle. Waarschijnlijk behoorde dat later aan Waander Ypkemeule, waarna het door vererving kwam aan de familie Cromhoff en nog later aan A.C.G. ter Kuile. Een derde stuk, gelegen in de Usseler marke an den Bijfanck in die Eschmarke, behoorde aan Jan Cost. In 1638 werd het door Berend Paschen verkocht aan Dietmar Evekinck.
Bewoners sinds 1680
De bewoners van De Wesseler waren in 1680 Hendrick met zijn vrouw Aelken Boswinkel, in 1681 Herman Wesselinck met echtgenote Hermken Geessinck en van 1692 tot 1736 Herman Wesselinck, gehuwd met Grietje Hoff Coesvelt. Na het overlijden van Herman Wesselinck hertrouwt zijn vrouw Grietje met Herman Wooldrik, die ook verder als Herman Wesselaar door het leven gaat, of als Herman Wooldrik nu Wesselaar. Op 15 mei 1762 trouwt de oudste zoon uit het eerste huwelijk met Martina Braker; hij is nu de bouwman op het verve, onder goedkeuring van leenvrouwe Ida van Ittersum. Dit echtpaar draagt op 19 februari 1799 het bouwrecht van het erve Wesseler foor f 4000,- over aan hun schoonzoon Herman Geesink, die getrouwd was met hun dochter Hermken. Hun oudste zoon Gradus, die dit van rechtswege zou toekomen, was namelijk ingetrouwd op dee Braker en deed vrijwillige afstand van zijn rechten ten behoeve van zijn zuster. Als Herman Geesink sterft, heet hij ook weer Harmen Wesseler! Een dochter van hem, Jenneken, trouwt op 28 maart 1818 met Bernardus Brakers, zoon van Jan Brakers (vroeger Wesseler) en Harmken Lippinkhof.
Uit het bovenstaande blijkt weer eens, dat de huwelijken in kleine kring werden gesloten, omdat men dicht bij elkaar woonde en het reizen moeilijk was. De namen zorgden dan vaak voor verwarring en zo was de invoerin van de code-civil (namen vastleggen!) van Napoleon een grote verbetering.
Odink
Nadat in 1895 eigenaar Jan Herman Brakers gestorven is, bepaalt zijn weduwe Harmina Wagelaar ten overstaan van notaris Gerard Jordens te Almelo op 28 mei 1897 dat haar bezittingen, waaronder het erve Wesseler, worden overgenomen door haar twee dochters: Berendina, getrouwd met Hendrik Odink en Gerridina Johanna, die Jan Hendrik Keppels, landbouwer te Driene, tot echtgenoot had. Met onderling goedvinden werd aan Hendrik Odink en echtgenote toegedeeld de boerenplaats de Wesseler met toebehoren voor de som van f 12.200,-. Deze Hendrik Odink was op 8 oktober 1854 te Haaksbergen geboren als zoon van Arend Jan Odink en Gerridina Harberink; hij trouwde op 9 mei 1879 met Berendina Brakers. Uit dit huwelijk zijn vier kinderen geboren. Het derde kind, Herman, kwam op 24 februari 1888 ter wereld, trad op 5 juni 1924 in het huwelijk met Bertha Johanna Smelt, geborel op 27 april 1900 en werd de volgende eigenaar van de Wesseler. Hij overlijdt op 50-jarige leeftijd. Hun dochter Bertha Hendrika trouwt op 16 juli 1952 met Herman Hendrik Schukkert en zij waren de laatste particuliere eigenaren van de Wesseler tot in 1968.
Nieuwe bestemming
Hoewel in eerste instantie het comité ter voorbereiding van de nieuwe R.K. parochie De Verrijzenis beslag had weten te leggen op de boerderij De Wesseler als noodkerk, werd de Gemeente Enschede in 1968 eigenaar van De Wesseler. Op 26 april 1969 werd de volledig gerestaureerde boerderij door wethouder H. Schoonderbeek officieel in gebruik gesteld als voorlopig wijkcentrum. De schuren werden benut als opslagruimte van materialen voor diverse gemeentelijke diensten. In 1993 neemt de Gemeente Enschede het besluit om ten behoeve van de Milieudienst van de boerderij De Wesseler een natuur-educatief centrum te maken, waarin ook onderdak gevonden wordt voor een kinderboerderij. Aldus geschiedde. Zo is gelukkig een historische boerderij bewaard gebleven!
Bronnen:
- Met reuzenstappen door 8 eeuwen geschiedenis – Het erve De Wesseler door Klaas Jan Uildriks